Het lijkt mij wel leuk om alle nederlandse bezoekers van deze site te bundelen.
Hieronder een gedicht waar wij altijd erg om kunnen lachen en zo veel in herkennen.
Heb je even tijd? Dan is het natuurlijk het aller leukst om naar de gesproken versie te luisteren van Ko van Dijk. http://kovandijk.nl/sounds/woef.mp3
Groetjes!
Carmiggelt - Woef
Vrienden van mij hebben een hond, een jonge rode setter, die mij telkens weer tot tranen toe ontroert. Want hij heeft een volkomen verkeerd beeld van het leven, dat hij, in flagrante strijd met de feiten, beschouwd als een pretje. Als je in de kamer zit, komt hij binnendraven met het gezicht van iemand, die verwacht dat het dol gezellig zal zijn. Hij gaat dan dribbelig voor je staan en zegt met zijn gevoelige, naïeve ogen: ‘He, laten we nou lol gaan maken.’
Want dat wil hij, dag in dag uit. Draven. Springen. Opgetild worden en weggesmeten. Pijnloos in je hand bijten. Of je doen kroelen op zijn mooie, terra borst. Maar mensen hebben daar niet altijd zin in – u weet hoe mensen zijn. Dan zie je’m denken: ‘Nou, dan ga ik alléén lol maken.’
En hij bijt in zijn eigen staart of hij rent een keer of acht alle trappen op en af, subtiele vermaken, die hem dan weer zó oppeppen, dat hij ten slotte helemaal glinsterend de kamer binnengaloppeert met zo’n gezicht van: ‘Maar nou gaan we dan toch lol maken.’
Soms heeft hij succes. Maar meestal moet hij zijn compressie verdraven tussen de piano en de theetafel. Er is één heilige hoek, waar hij beter niet komen kan, want daar staat een rode mand met een matroneachtige poes, die vijf jongen beheert, vijf natuurzijden missjes World, die ingenue kijken of ze denken: ‘Wij zijn gewoon moe van eigen schoonheid.’
Als de hond door het dolle heen is, komt hij ook wel eens voor die mand staan steigeren en bedoelt: ‘Nou vooruit, lâan wij dan met z’n zevenen iets gaan doen!’
De kleintjes nemen dadelijk de dreinerige houding aan van mooie vrouwen, wier kapsel verregent. Ze jammeren: ‘O, daar heb je die rooie engerd weer…’
En ze kruipen weg achter de royale plastiek van moe, die niets anders doet dan haar linkerpoot heffen en de hond aankijken.
‘Nou mag je het zélf uitmaken,’ zegt de blik. ‘Hier is een lel. ’t Cellofaantje zit er nog om, maar dat kan er ook áf.’
De hond deinst terug.
‘Goed, goed – dan niet. ’t Was maar een voorstel…’
Hijgerig, met de tong ver uit zijn bek, doorkruist hij de kamer, neemt de trap nog een keer of wat, komt terug en is dan opeens zo intens moe van alles, dat hij zich op de divan uitstrekt en binnen de seconde in slaap valt.
Het gezinshoofd in de mand heeft het allemaal gezien.
‘Die is voorlopig buiten gevecht,’ denkt ze en ze schudt haar kroost van zich af, tot het een onontwarbare kluwen poes is en verlaat met geposeerde tred de mand om in de keuken te gaan zoeken naar versterkingen van het inwendige beest. Haar weg voert langs de divan, waar de rode lolmaker uitgestreden ligt te tukken. Ter hoogte van zijn bona fide puntsnuit met de mooie zachte flaporen blijft ze even staan en heft haar poot.
‘Zal ik maar even?’ denkt ze. ‘Er zit nu geen risico aan.’
Even volhardt ze in die dreigende houding. ’t Is erg spannend. Maar dan laat ze de poot toch onverrichterzake zakken en wiegt verder. Want slaap is heilig in het dierenrijk.
Daarom hebben beesten ook geen wekkers.
You need to be a member of Nederlandse Setters to add comments!